Artikel 2.10 Wabo
Bij het nemen van een besluit op een aanvraag omgevingsvergunning moet in beginsel het recht worden toegepast zoals dat op dat moment geldt, tenzij tijdens de aanvraag om vergunning nog wél maar ten tijde van het besluit daarop geen sprake meer is van een ‘rechtstreekse aanspraak’ op het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor bouwen. In dat geval moet het recht worden toegepast zoals dat gold ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning. Van een ‘rechtstreekse aanspraak’ is sprake als het bouwplan (i) in overeenstemming was met (a) het toen geldende bestemmingsplan – er hoeft dus geen gebruik te worden gemaakt van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en ook geen ontheffing te worden aangevraagd – en (b) rechtstreeks werkende regels en (ii) op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was of een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee het bouwplan niet in overeenstemming was (artikel 2.10 Wabo) (Raad van State 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2505)