Artikel 11.44 Bal
1. Een flora- en fauna-activiteit wordt in een programma, een omgevingsverordening of een ministeriële regeling op grond van artikel 11.41, 11.42 of 11.43 alleen als vergunningvrij geval aangewezen als de activiteit voldoet aan artikel 8.74j, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2. Het bestrijden door de grondgebruiker van schadeveroorzakende vogels wordt alleen als vergunningvrij geval aangewezen in een omgevingsverordening of een ministeriële regeling op grond van artikel 11.42 of 11.43 en alleen als:
a. het bestrijden voldoet aan artikel 8.74j, eerste lid, onder a en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b. het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op die gronden, in of aan die opstallen of in het omringende gebied te voorkomen;
c. deze schade wordt veroorzaakt door vogels van in de omgevingsverordening of ministeriële regeling genoemde soorten en is aan te merken als:
1°. belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij, of wateren; of
2°. schade aan flora of fauna; en
d. voor zover het artikel 11.42 betreft, de in de omgevingsverordening genoemde vogelsoorten:
1°. niet in hun voortbestaan worden bedreigd en niet het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd;
2°. in de provincie schade veroorzaken; en
3°. niet overeenkomen met de in artikel 11.43, eerste lid, onder b, genoemde soorten.
3. Het bestrijden door gemeenten van overlast veroorzakende vogels wordt alleen als vergunningvrij geval aangewezen in een omgevingsverordening op grond van artikel 11.42 en alleen als het bestrijden:
a. voldoet aan artikel 8.74j, eerste lid, onder a en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b. plaatsvindt binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwingscontour;
c. plaatsvindt in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of de veiligheid van het luchtverkeer; en
d. betrekking heeft op in de omgevingsverordening genoemde vogelsoorten die:
1°. niet in hun voortbestaan worden bedreigd en niet het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd; en
2°. in de provincie overlast veroorzaken.
4. In een programma, een omgevingsverordening of een ministeriële regeling waarin vergunningvrije gevallen worden aangewezen die betrekking hebben op het vangen of doden van vogels wordt in ieder geval bepaald:
a. welke van de middelen, installaties of methoden, bedoeld in de artikelen 8.74p en 8.74q van het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor het vangen of doden zijn toegestaan, waarbij alleen middelen, installaties en methoden worden toegestaan die nadelige gevolgen voor het welzijn van dieren voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperken, waarbij het doden van dieren zoveel mogelijk wordt vermeden;
b. voor welke tijd en plaats de aanwijzing geldt;
c. voor welke soorten vogels, of voor de nesten, rustplaatsen of eieren van welke soorten vogels, de aanwijzing geldt; en
d. op welke wijze het risico voor het behoud van de vogelstand wordt beperkt.
5. Een aanwijzing van vergunningvrije gevallen als bedoeld in het tweede lid geldt ook voor het bestrijden van schadeveroorzakende dieren door de persoon of wildbeheereenheid die daarvoor een door de grondgebruiker verleende schriftelijke en gedagtekende toestemming heeft.
6. De beperking van de omvang van populaties van in het wild levende dieren wordt niet als vergunningvrij aangewezen.