Artikel 11.52 Bal
1. Een flora- en fauna-activiteit wordt in een programma, een omgevingsverordening of een ministeriële regeling op grond van artikel 11.49, 11.50 of 11.51 alleen als vergunningvrij geval aangewezen als de activiteit voldoet aan artikel 8.74k, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2. Het bestrijden door de grondgebruiker van schadeveroorzakende dieren wordt alleen als vergunningvrij geval aangewezen in een omgevingsverordening op grond van artikel 11.50 en alleen als:
a. het bestrijden voldoet aan artikel 8.74k, eerste lid, onder a en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b. het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden in of aan die opstallen of in het omringende gebied te voorkomen;
c. deze schade wordt veroorzaakt door dieren van in de omgevingsverordening genoemde soorten en is aan te merken als:
1°. schade aan de wilde flora of fauna, of natuurlijke habitats; of
2°. ernstige schade aan met name gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; en
d. de in de omgevingsverordening genoemde diersoorten:
1°. niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen; en
2°. in de provincie schade veroorzaken.
3. Het bestrijden door gemeenten van overlast veroorzakende dieren wordt alleen als vergunningvrij geval aangewezen in een omgevingsverordening op grond van artikel 11.50 en alleen als het bestrijden:
a. voldoet aan artikel 8.74k, eerste lid, onder a en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b. plaatsvindt binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwingscontour;
c. plaatsvindt in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang; en
d. betrekking heeft op in de omgevingsverordening genoemde diersoorten die:
1°. niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen; en
2°. in de provincie overlast veroorzaken.
4. In een programma, een omgevingsverordening of een ministeriële regeling waarin vergunningvrije gevallen worden aangewezen die betrekking hebben op het vangen of doden van dieren, wordt in ieder geval bepaald welke middelen voor het vangen of doden zijn toegestaan en worden alleen middelen toegestaan die nadelige gevolgen voor het welzijn van dieren voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperken, waarbij het doden van dieren zoveel mogelijk wordt vermeden.
5. Een aanwijzing van vergunningvrije gevallen als bedoeld in het tweede lid geldt ook voor het bestrijden van schadeveroorzakende dieren door de persoon of wildbeheereenheid die daarvoor een door de grondgebruiker verleende schriftelijke en gedagtekende toestemming heeft.
6. De beperking van de omvang van populaties van in het wild levende dieren wordt niet als vergunningvrij aangewezen.