Artikel 11.58 Bal
1. Een flora- en fauna-activiteit wordt in een programma, een omgevingsverordening of een ministeriële regeling op grond van artikel 11.55, 11.56, of 11.57 alleen als vergunningvrij geval aangewezen als de activiteit voldoet aan artikel 8.74l, eerste lid, onder a, b en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2. Het bestrijden door de grondgebruiker van schadeveroorzakende dieren wordt alleen als vergunningvrij geval aangewezen in een omgevingsverordening of een ministeriële regeling op grond van de artikelen 11.56 en 11.57 en alleen als:
a. het bestrijden voldoet aan artikel 8.74l, eerste lid, onder a en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b. het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied te voorkomen;
c. deze schade wordt veroorzaakt door dieren van in de omgevingsverordening of ministeriële regeling genoemde soorten en behoort tot in de omgevingsverordening of ministeriële regeling omschreven categorieën van schade; en
d. voor zover het artikel 11.56 betreft, de in de omgevingsverordening genoemde diersoorten:
1°. niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen;
2°. in de provincie schade veroorzaken; en
3°. niet overeenkomen met de in artikel 11.57, onder b, genoemde soorten.
3. Het bestrijden door gemeenten van overlast veroorzakende dieren wordt alleen als vergunningvrij geval aangewezen in een omgevingsverordening op grond van artikel 11.56 en alleen als het bestrijden:
a. voldoet aan artikel 8.74l, eerste lid, onder a en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b. plaatsvindt binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwingscontour;
c. plaatsvindt in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid, of om een bij de omgevingsverordening omschreven ander algemeen belang; en
d. betrekking heeft op in de omgevingsverordening genoemde diersoorten die:
1°. niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen; en
2°. in de provincie overlast veroorzaken.
4. In een programma, een omgevingsverordening of een ministeriële regeling waarin vergunningvrije gevallen worden aangewezen die betrekking hebben op het doden of vangen van dieren, wordt in ieder geval bepaald welke middelen daarvoor zijn toegestaan, waarbij alleen middelen worden toegestaan die nadelige gevolgen voor het welzijn van dieren voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperken, waarbij het doden van dieren zoveel mogelijk wordt vermeden.
5. In een programma, een omgevingsverordening of een ministeriële regeling waarin vergunningvrije gevallen worden aangewezen die betrekking hebben op het doden of vangen van wilde zwijnen, reeën, damherten of edelherten wordt bepaald:
a. dat dit niet door middel van drijven plaatsvindt; en
b. of en onder welke voorwaarden een methode is toegestaan, waarbij één persoon wilde zwijnen opzettelijk verontrust met het oogmerk deze dieren binnen het schootsveld van één geweerdrager te drijven, opdat deze de dieren kan doden, en waarbij geen hond wordt ingezet.
6. Een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid geldt ook voor het bestrijden van schadeveroorzakende dieren door de persoon of wildbeheereenheid die daarvoor een door de grondgebruiker verleende schriftelijke en gedagtekende toestemming heeft.
7. De beperking van de omvang van populaties van in het wild levende dieren wordt niet aangewezen als vergunningvrij geval.