Artikel 2.29 Bbl

Onverminderd regels in het omgevingsplan over het in stand houden van een bouwwerk die betrekking hebben op de ernstige ontsiering van het uiterlijk van dat bouwwerk, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, niet voor een omgevingsplanactiviteit voor zover de activiteit betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:

  • a. een bouwwerk voor zover daaraan gewoon onderhoud wordt verricht en daarbij detaillering, profilering en vormgeving van het bouwwerk niet wijzigen;
  • b. een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1°. voorzien van een plat dak;
    • 2°. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
    • 3°. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
    • 4°. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en
    • 5°. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;
  • c. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1°. bij plaatsing in het achterdakvlak, een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak of een plat dak:
      • i. de constructie steekt niet meer dan 0,6 m uit buiten het dakvlak respectievelijk het platte dak; en
      • ii. zijkanten, onder- en bovenzijde meer dan 0,5 m van de randen van het dakvlak of het platte dak; en
    • 2°. bij plaatsing in een ander dakvlak dan bedoeld onder 1°:
      • i. de constructie steekt niet uit buiten het dakvlak; en
      • ii. zijkanten, onder- en bovenzijde meer dan 0,5 m van de randen van het dakvlak;
  • d. een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op een dak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1°. bij plaatsing op een schuin dak:
      • i. binnen het dakvlak;
      • ii. in of direct op het dakvlak; en
      • iii. hellingshoek gelijk aan hellingshoek dakvlak;
    • 2°. bij plaatsing op een plat dak: afstand tot de zijkanten van het dak ten minste gelijk aan hoogte collector of paneel; en
    • 3°. als de collector of het paneel niet één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van het water of het omzetten van de opgewekte elektriciteit: die installatie aan de binnenzijde van een bouwwerk geplaatst;
  • e. een kozijn, kozijninvulling, gevelpaneel, isolatieplaat of boeideel, of stucwerk, bij plaatsing in of aan de achtergevel of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, of in of aan een gevel van een bijbehorend bouwwerk, voor zover die gevel is gelegen in achtererfgebied;
  • f. een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw, als, voor zover het daarbij gaat om een rolhek, luik of rolluik in een voorgevel of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een ander hoofdgebouw dan een woning of woongebouw, wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1°. geplaatst aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie; en
    • 2°. voor ten minste 75% voorzien van glasheldere doorkijkopeningen;
  • g. een afscheiding tussen balkons of dakterrassen;
  • h. tuinmeubilair, als dat niet hoger is dan 2,5 m;
  • i. een sport- of speeltoestel voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1°. niet hoger dan 2,5 m; en
    • 2°. alleen functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;
  • j. een erf- of perceelafscheiding, als die niet hoger is dan 1 m;
  • k. een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil van niet meer dan 1 m die niet hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein;
  • l. een vlaggenmast op een gebouwerf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1°. niet hoger dan 6 m; en
    • 2°. ten hoogste een mast per gebouwerf;
  • m. een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, met inbegrip van een hekwerk ter beveiliging van een dergelijke antenne-installatie op of aan een bouwwerk als bedoeld onder 1°, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1°. bij plaatsing op of aan een hoogspanningsmast, wegportaal, reclamezuil, lichtmast, windturbine, sirenemast of een niet van een bouwwerk deel uitmakende schoorsteen, of op een antenne-installatie als bedoeld onder n of een andere antenne-installatie voor zover hoger dan 5 m:
      • i. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 5 m; en
      • ii. de antenne hoger geplaatst dan 3 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende afgewerkt terrein;
    • 2°. bij plaatsing op of aan een ander bouwwerk dan bedoeld onder 1°:
      • i. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 0,5 m; of
      • ii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of als deze is bevestigd aan een gevel van een gebouw, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, niet hoger dan 5 m; waarbij:
        • – de antenne, met antennedrager, hoger geplaatst dan 9 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende afgewerkt terrein;
        • – de bedrading in of direct langs de antennedrager of inpandig aangebracht, of in een kabelgoot, als deze kabelgoot meer dan 1 m achter de voorgevel is geplaatst; en
        • – de antennedrager bij plaatsing op het dak van een gebouw:
          • 1°. aan of bij een op het dak aanwezig object geplaatst;
          • 2°. in het midden van het dak geplaatst; of
          • 3°. elders op het dak geplaatst, als de afstand in meters tot de voorgevel van het bouwwerk ten minste gelijk is aan: 18 gedeeld door de hoogte waarop de antenne, met antennedrager, is geplaatst, gemeten vanaf het bij het gebouw aansluitende afgewerkt terrein tot aan de voet van de antenne, met antennedrager; of
    • 3°. de antenne voldoet aan de fysieke en technische kenmerken, opgenomen in de Uitvoeringsverordening kenmerken draadloze toegangspunten met klein bereik of in andere bij of krachtens artikel 57, tweede lid, van de Telecomcode gestelde regels;
  • n. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt voor de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;
  • o. een andere antenne-installatie dan bedoeld onder m en n, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1°. als het gaat om een schotelantenne:
      • i. de antenne-installatie achter het voorerfgebied geplaatst;
      • ii. de doorsnede van de antenne niet meer dan 2 m; en
      • iii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 3 m; en
    • 2°. als het gaat om een andere antenne dan bedoeld onder 1°:
      • i. de antenne-installatie achter het voorerfgebied geplaatst; en
      • ii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of als deze is bevestigd aan de gevel, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, niet hoger dan 5 m;
  • p. een bouwwerk voor een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het gaat om:
    • 1°. een bouwwerk voor een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
      • i. niet hoger dan 3 m; en
      • ii. de oppervlakte niet meer dan 15 m2;
    • 2°. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor:
      • i. het weren van voorwerpen die de veiligheid van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer in gevaar kunnen brengen;
      • ii. de beveiliging van een weg, spoor- of waterweg of een spoorweg- of luchtvaartterrein;
      • iii. verkeersregeling, verkeersgeleiding, handhaving van de verkeersregels, wegaanduiding, het opladen van accu’s van voertuigen, verlichting of tolheffing; of
      • iv. het verschaffen van toegang tot het openbaar vervoer of openbaar vervoersgebouwen of het overbruggen van hoogten door personen met een handicap in en nabij openbaar vervoersgebouwen of perrons;
    • 3°. bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen;
    • 4°. ondergrondse buis- en leidingstelsels, met inbegrip van ondergrondse faunapassages en met uitzondering van een buisleiding als bedoeld in artikel 3.101 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
    • 5°. een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
      • i. niet hoger dan 2 m; en
      • ii. bij plaatsing bovengronds: de oppervlakte niet meer dan 4 m2;
    • 6°. een elektronische sirene voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of de dreiging daarvan, met inbegrip van de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
    • 7°. straatmeubilair; of
    • 8°. meubilair in openbaar vervoersgebouwen of op perrons;
  • q. een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand, terreininrichting of andere hulpconstructie die functioneel is voor bouw-, onderhouds- of sloopwerkzaamheden, tijdelijke werkzaamheden in de grond-, weg- of waterbouw of werkzaamheden met een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.322, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij plaatsing op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die werkzaamheden worden verricht; of
  • r. een ander bouwwerk in voor- of achtererfgebied, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1°. niet hoger dan 1 m; en
    • 2°. de oppervlakte niet meer dan 2 m2.

Rechtspraak artikel 2.29 Bbl (vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken)

Artikel 2.29 Bbl vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken
error: Het kopiëren van deze pagina is helaas niet toegestaan.