Algemeen | |
Artikel 2.10 Wabo (limitatief-imperatieve stelsel) biedt geen ruimte voor afweging van eventuele privaatrechtelijke aspecten (erfdienstbaarheden, 5:50 BW) | Raad van State 25 april 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA3765 |
Overlast en hinder als gevolg van geluid en trilling bij de uitvoering van bouwwerkzaamheden op grond van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo betreffen een uitvoeringsaspect. Dit aspect (i) heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning en (ii) speelt dus geen rol bij de vraag of het College van B&W in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen (toetsingscriteria omgevingsvergunning bouwen ex artikel 2.10 Wabo) | Raad van State 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2345 |
Artikel 2.10 lid 1 onder a Wabo (Bouwbesluit 2012) | |
De toetsing aan het Bouwbesluit 2012 als bedoeld in artikel 2.10 lid 1 onder a Wabo (toetsingscriteria omgevingsvergunning bouwen) is een aannemelijkheidstoets, zodat het bevoegd gezag hierbij over een bepaalde mate van beoordelingsvrijheid beschikt | Raad van State 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4197 |
De toetsing aan het Bouwbesluit 2012 als bedoeld in artikel 2.10 lid 1 onder a Wabo is een aannemelijkheidstoets, er hoeft dus niet te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan | Raad van State 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:180 |
Strengere eisen dan die in het Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen zijn niet afdwingbaar voor zover het Bouwbesluit 2012 op dat punt in een uitputtende regeling voorziet (artikel 2.10 lid 1 onder a Wabo) | Raad van State 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1493 |
Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb kan in de weg staan aan de beroep op de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 (artikel 2.10 lid 1 onder a Wabo) | Raad van State 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1211 |
Het Bouwbesluit 2012 (artikel 9.1) bepaalt dat op een aanvraag die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 is ingediend, het Bouwbesluit 2003 van toepassing blijft (artikel 2.10 lid 1 onder a Wabo) | Raad van State 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3571 |
Artikel 2.10 lid 1 onder b Wabo (bouwverordening) | |
De toetsing aan de bouwverordening als bedoeld in artikel 2.10 lid 1 onder b Wabo is een aannemelijkheidstoets, zodat het bevoegd gezag hierbij over een bepaalde mate van beoordelingsvrijheid beschikt | Raad van State 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2354 |
Artikel 2.10 lid 1 onder c Wabo (strijd met planologisch regime) | |
Bij de toetsing aan artikel 2.10 lid 1 onder c Wabo (strijd met planologisch regime) moet niet alleen worden beoordeeld of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden opgericht/gebruikt, maar ook of het bouwwerk daadwerkelijk overeenkomstig de bestemming wordt opgericht/gebruikt | Raad van State 23 april 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF7641 |
Bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet (artikel 2.10 Wabo) | Raad van State 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1152 |
Bij het onverbindend verklaren van een beheersverordening ex artikel 3.38 Wro moet voor de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning in beginsel worden teruggevallen op het planologisch regime dat voorafgaand aan de beheersverordening gold | Raad van State 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:53 |
Bij het nemen van een besluit op een aanvraag omgevingsvergunning moet in beginsel het recht worden toegepast zoals dat op dat moment geldt, tenzij tijdens de aanvraag om vergunning nog wél maar ten tijde van het besluit daarop geen sprake meer is van een ‘rechtstreekse aanspraak’ op het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor bouwen. In dat geval moet het recht worden toegepast zoals dat gold ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning. Van een ‘rechtstreekse aanspraak’ is sprake als het bouwplan (i) in overeenstemming was met (a) het toen geldende bestemmingsplan – er hoeft dus geen gebruik te worden gemaakt van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en ook geen ontheffing te worden aangevraagd – en (b) rechtstreeks werkende regels en (ii) op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was of een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee het bouwplan niet in overeenstemming was (artikel 2.10 Wabo) | Raad van State 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2505 |
Artikel 2.10 lid 1 onder d Wabo (redelijke eisen van welstand) | |
Een bouwwerk dat voor een termijn van 30 jaar wordt verleend is een tijdelijk bouwwerk, dat niet aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10 lid 1 onder d Wabo hoeft te voldoen | Raad van State 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1781 |
Het bevoegd gezag is bevoegd om van een negatief welstandsadvies af te wijken, op grond van overwegingen van algemeen belang of gelet op de concrete individuele omstandigheden van het geval (artikel 2.10 lid 1 onder d Wabo) | Raad van State 2 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:8 |
Het bevoegd gezag mag aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen, maar het is niet aan dit advies gebonden en de verantwoordelijkheid voor toetsing aan welstand ligt bij het bevoegd gezag zelf (artikel 2.10 lid 1 onder d Wabo) | Raad van State 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3264 |
Het overnemen van een welstandsadvies door het bevoegd gezag behoeft geen nadere toelichting, tenzij het advies naar aard en inhoud zodanige gebreken vertoont dat dit niet kan of in het geval de aanvrager of een derde een deskundig tegenadvies (contra-expertise) overlegt (artikel 2.10 lid 1 onder d Wabo) | Raad van State 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3264 |
Bij een welstandstoets moeten de bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan in beginsel als uitgangspunt worden gehanteerd (artikel 2.10 lid 1 onder d Wabo) | Raad van State 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1129 |
Naarmate een bestemmingsplan meer mogelijkheden voor de realisatie van een bouwplan toestaat, heeft het bevoegd gezag meer beoordelingsruimte om een bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand te oordelen, tenzij uit de voorschriften en/of de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat deze keuze niet of slechts in (zeer) beperkte mate aanwezig is (artikel 2.10 lid 1 onder d Wabo) | Raad van State 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1129 |
Bij de welstandstoets op grond van artikel 2.10 lid 1 onder d Wabo moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van zowel (i) bouwwerken die met vergunning zijn gebouwd als met (ii) blijvend aanwezige bouwwerken die zonder vergunning (vergunningvrij) zijn opgericht. Beide categorieën bouwwerken behoren tot de gebouwde omgeving waarover de welstandstoets zich dient uit te strekken | Raad van State 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:109 |