Artikel 11.1 Ob
1. Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, bedoeld in artikel 16.36, vijfde lid, van de wet, met de bijbehorende motivering op in het plan of programma en, voor zover hier sprake van is, in het ontwerp van het plan of programma. 2. Artikel 16.36, derde lid, van de wet is niet van toepassing op een plan of programma:
a. dat het kader vormt voor te nemen besluiten voor een project als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, onder a, van de wet; of
b. dat het benodigde besluit is voor een project als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, onder a, van de wet.
3. Een beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten van een plan of programma als bedoeld in artikel 16.36, derde lid, van de wet dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden op lokaal niveau vindt alleen plaats als:
a. voor dat plan of programma een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is; en
b. de omvang van dat gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein is.
4. Bij de beoordeling of sprake is van kleine wijzigingen van een plan of programma als bedoeld in artikel 16.36, derde lid, van de wet, betrekt het bevoegd gezag de context van het plan of programma dat wordt gewijzigd en de mate van waarschijnlijkheid dat de wijzigingen aanzienlijke milieueffecten zullen hebben.