Artikel 4.25 Ob
1. Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op:
a. een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
b. een ontgrondingsactiviteit in het winterbed van een tot de rijkswateren behorende rivier of buiten de rijkswateren, waarbij minder dan 100.000 m3 in situ wordt ontgraven;
c. een milieubelastende activiteit als bedoeld in:
1°. artikel 3.19, eerste lid, of 3.48, eerste lid, voor zover het gaat om een activiteit als bedoeld in artikel 3.47, onder a, of artikel 19.1c van het Besluit activiteiten leefomgeving; of
2°. artikel 3.321, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
d. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een burgerluchthaven van regionale betekenis of een lokale spoorweg die niet ligt in een gebied dat is aangewezen op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;
e. een Natura 2000-activiteit of een flora- en fauna-activiteit die niet is aangewezen in artikel 4.12, tweede en derde lid;
f. een wateractiviteit of een andere activiteit waarvoor in de omgevingsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning is verboden;
g. een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 16.15a, onder d, van de wet; of
h. een rijksmonumentenactiviteit als bedoeld in artikel 4.32, eerste lid, onder b, als het monument waarop de activiteit betrekking heeft buiten een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom is gelegen.
2. Gedeputeerde staten zijn ook adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een of meer activiteiten als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, maar zij op grond van artikel 4.15, eerste, tweede, derde of vierde lid, niet bevoegd zijn op die aanvraag te beslissen.
3. De voorgenomen beslissing op de aanvraag behoeft ook instemming van gedeputeerde staten als het gaat om een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b, c, onder 1°, d, e, f of g, of tweede lid, met uitzondering van:
a. een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder f, als de activiteit betrekking heeft op een provinciaal monument of een voorbeschermd provinciaal monument; en
b. een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder g, als de voorgenomen beslissing strekt tot:
1°. het weigeren van de vergunning; of
2°. het verlenen van de vergunning en de activiteit betrekking heeft op een provinciaal monument.