Artikel 3.32 Bkl
1. Voor een weg of spoorweg liggen de geluidreferentiepunten op:
a. een afstand van ten hoogste 60 m vanaf het midden van de dichtstbijzijnde rijstrook of het dichtstbijzijnde spoor, aan weerszijden van de weg of spoorweg;
b. een onderlinge afstand van ten hoogste 120 m; en
c. een afstand van 4 m boven het maaiveld.
2. Als langs de weg of spoorweg een bij de weg of spoorweg behorend bouwwerk of werk ligt dat is opgenomen in de geluidbrongegevens, kunnen geluidreferentiepunten op een afstand liggen die groter is dan de afstand, bedoeld in het eerste lid, onder a.