Artikel 8.0c Bkl
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang, zijn op de beoordeling van de aanvraag van overeenkomstige toepassing:
a. de regels van hoofdstuk 5;
b. op grond van artikel 2.22 van de wet gestelde regels over omgevingsplannen, voor zover die ook gelden voor een projectbesluit dat wordt vastgesteld door gedeputeerde staten; en
c. op grond van artikel 2.22 van de wet gestelde regels over een projectbesluit dat wordt vastgesteld door gedeputeerde staten, voor zover die strekken tot uitvoering van afdeling 7.2 of 7.3 en andere regels zijn dan de regels over omgevingsplannen, bedoeld onder b; en
d. op grond van artikel 2.34 van de wet gegeven instructies over omgevingsplannen.
2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd als:
a. de omgevingsplanactiviteit zou leiden tot een situatie die niet is toegelaten op grond van een regel of instructie als bedoeld in het eerste lid;
b. de omgevingsplanactiviteit betrekking heeft op een voorbeschermingsregel in het omgevingsplan die is gesteld bij een voorbereidingsbesluit van een bestuursorgaan van de provincie of het Rijk; of
c. de omgevingsplanactiviteit het uitvoeren van een project waarvoor een projectbesluit is vastgesteld door een bestuursorgaan van het Rijk belemmert.
3. Het tweede lid, aanhef en onder c, is alleen van toepassing gedurende de termijn, bedoeld in artikel 4.19a, derde lid, van de wet.