Artikel 4.11 Ow
1. Op grond van artikel 4.3 worden voor de volgende activiteiten gevallen aangewezen waarin gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn:
a. het gelegenheid bieden tot zwemmen en baden,
b. milieubelastende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het grondwater,
c. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot lokale spoorwegen,
d. Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied,
e. flora- en fauna-activiteiten,
f. activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden, met uitzondering van de jacht,
g. het gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties en het toepassen van methoden om dieren te vangen of te doden,
h. activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben,
i. het vellen en beheren van houtopstanden,
j. landinrichtingsactiviteiten.
2. Bij het aanwijzen van gevallen worden de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, in acht genomen.
3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, worden, als op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 een gebied is aangewezen, op grond van artikel 4.3 gevallen aangewezen waarin het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in laatstbedoeld lid, het bevoegd gezag is voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot lokale spoorwegen in dat gebied.